Cliënt werd verdacht van uitbuiting van een Oekraïense asielzoekster. Hij hielp haar met het vinden van klanten, maakte afspraken voor haar en bracht haar naar de klanten.
Naar het oordeel van het hof is extra behoedzaamheid geboden als een prostituee in een voor haar vreemd land in een AZC verblijft, in een asielprocedure verkeert en de Nederlandse taal niet machtig is.
Zij verklaarde echter dat zij niet afhankelijk was van cliënt, maar een volwassen vrouw is die zichzelf in Nederland kon redden. Daarnaast had zij klaarblijkelijk plezier in het prostitutiewerk, bepaalde ze haar eigen tarieven, bepaalde ze welke seksuele handelingen zij wilde verrichten en werden de verdiensten evenredig tussen haar en cliënt verdeeld.
Dat betrok het hof bij het oordeel dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat mevrouw in een situatie heeft verkeerd die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren. Het hof oordeelde dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van (het oogmerk van) uitbuiting en sprak cliënt vrij van mensenhandel.
Lees de volledige uitspraak hier.