Is sprake van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW?
HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:793 en HR:2019:376 m.b.t. gevallen waarin sprake kan zijn van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW.
Toewijzing van vordering b.p. en oplegging schadevergoedingsmaatregel berusten op oordeel hof dat, gelet op aard en ernst van normschending en gevolgen daarvan, sprake is van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW. Daaraan heeft hof in de kern ten grondslag gelegd dat b.p. met een misdrijf tegen het leven gericht is bedreigd in een e-mail aan haar werkgever, dat b.p. als gevolg daarvan maatregelen heeft moeten nemen om zichzelf te beschermen en zich veilig te voelen, en dat deze bedreiging “grote impact” had op b.p., mede gelet op haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar personeel. Die vaststellingen kunnen echter oordeel dat sprake is van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ niet dragen, mede in aanmerking genomen dat hof niet heeft vastgesteld waaruit die grote impact concreet bestond, terwijl uit schadeformulier ook blijkt dat b.p. zich “thans weer redelijk veilig voelt”.
Volgt (partiële) vernietiging t.a.v. vordering b.p. en oplegging schadevergoedingsmaatregel en terugwijzing.